donderdag 12 februari 2015

Evert van der Molen en zijn berichten over Japanse gevangenkampen

Enkele maanden geleden kregen we van Willem van der Molen het boek dat zijn vader schreef over de oorlogstijd in Indië, Japanse kampen op Java, in Singapore, Thayland en uiteindelijk werk in een kolenmijn in Japan. Het boek van 227 blz. bestaat uit brieven die hij schreef in 1946 naar het thuisfront in Nederland: familie en vooral zijn verloofde (sinds einde jaren 1930). Delen had hij al geschreven in Augustus 1845, meteen na verlossing uit het kamp. De hele leestijd blijft dat in je hoofd hangen: geschreven niet tijdens de barre omstandigheden, maar toen er definitief bevrijding was. Wat stijl betreft noteerde ik: echt een leraar, precies, goed geformuleerd.
Na een moeizame start van de brieven, lezen ze als een zeer feitelijk verhaal, zonder al te veel dramatiek, maar die zit er al helemaal in vanwege de gebeurtenissen zelf. Het eerste hoofdstuk gaat nog over de laat-koloniale tijd. Reizen naar en over Java (Solo, Prambanan, Borbudur, Dieng), een reis met de auto in Sumatra (heen en terug 6000 km. in 1970 tijdens mijn eigen onderzoek kon dat niet!), militaire training. Evert gaat in 1941 studeren bij de letterfaculteit in Batavia. Er staan compacte maar aardige portretten van mensen die ik zelf ook vaak ben tegengekomen: Prins, Bernet Kempers. Pijper die vraagt naar de namen van de Arabische maanden (ik zou ze nog niet kunnen opnoemen! blz. 36). Geen liefde voor islamstudies. Wel voor het Javaans, grote bewondering voor C.C. Berg (39). In het kamp komt de historicus H.J. De Graaf (ook volgens Pak Soedoro een rasverteller) zeer positief naar voren. Trouwens als Evert negatief schrijft laat hij de namen wel weg.
En dan blijkt er ineens oorlog te zijn. Er wordt nauwelijks geschoten, alsof de Nederlandse troepen ineens tegen een overmacht stonden en moedeloosmaar opgaven. Tjjdens de oorlog blijkt er van de voorbereidingen weinig te kloppen,worden er steeds nieuwe verdedigingslinies opgebouwd die ook niet werken. En dan zitten ze in kampen die langzaam, maar heel zeker strenger worden. Dat wordt allemaal droog, feitelijk verteld, maar daardoor juist erg indringend.
Toevallig kwam ik deze week in BKI 1987, 384-5 een recensie tegen van een boek van de militaire inlichtingendienst, Kenpeitai. L.G.M. Jaquet maakt zich daar boos over het feit dat 'het rapport is doortrokken van zelfrechtvaardiging en zelfbeklag' van de Japanners. Hij schrijft: 'Ik weet waarover ik schrijf als ik melding maak van martelingen als de buik vol met water pompen en er dan op gaan dansen, nagels uittrekken of bamboestokjes onder de nagels steken..' Vert van der Molen houdt het allemaal milder: was het om zijn Nederlandse lezers niet te zeer te laten schrikken? Blij dat het allemaal voorbij was en hij de details van verschrikking niet opnieuw wilden oprakelen?
Juist vanwege de heldere stijl en het sobere karakter een fascinerend boek.