dinsdag 14 augustus 2012

Soera 97: De Nacht van de Neerdaling



97 DE MAAT AL-KADR

In naam van God, Barmhartige Erbarmer

1.           Wij zonden hem neer in de nacht der maat
2.           En hoe ken je die: de nacht der maat?
3.           De nacht der maat is beter dan duizend en één maand.
4.           In haar dalen neder de engelen en de Geest
               met verlof van hun Heer, met volledig dictaat.
5.           Heil is zij tot de opgang van de dageraad.

Context. In de biografie Ibn Ishaq wordt de eerste openba­ring verbonden met deze soera 97. We geven hier eerst de betreffende passage:
      Gods gezant begon openbaringen te krijgen in de maand Ramadan. In Gods woord: De maand Ramadan is het waarin de Oplezing is neerge­zonden tot rechte leiding voor de mensen en als bewijsteken van de rechte leiding (Koran 2:185). En verder: Wij heb­ben hem neergezon­den in de nacht der maat. En wat doet u kennen wat de nacht der maat is? De nacht der maat is beter dan duizend maan­den. In haar dalen neder de engelen en de Geest met verlof van hun Heer, krach­tens elke bestiering. Heil is zij tot de opgang van de dageraad (Koran 97). En verder: H.M. Bij de duidelijk spre­kende Schrift; Wij heb­ben haar neer­gezonden in een gezegende nacht. Wij brachten een waarschuwing; daarin worden alle wijze bestieringen uiteen­gezet (Koran 44:1-4).  En verder: Indien gij gelovig zijt in God en wat Wij nedergezonden hebben op Onze dienaar op de dag der On­der­schei­ding, de dag waarop de beide menig­ten samenstieten (Koran 8:41). In het laatste vers gaat het over de ontmoe­ting van Gods gezant met de poly­theïsten in Badr, een dorpje vlakbij Medina. Aboe Dja'far Mo­hammad bin Ali bin al Hoe­sain ver­telde mij dat Gods gezant deze ont­moeting met de polystheïsten in Badr had op de morgen van vrijdag de 17e Ramadan. De openbaring kwam toen volledig tot Gods gezant en hij ge­loofde in Hem en in Zijn boodschap. Hij ont­ving deze uit vrije wil en nam de gevolgen op zich, of de mensen er nu met graagte of in woede naar zouden luisteren. Het profeetschap is een zware last. Alleen sterke en vast­beraden gezan­ten kunnen dit verdra­gen met Gods hulp en genade, van­wege de tegenstand die zij ontmoeten van de kant van de mensen bij het overbrengen van Gods bood­schap. De profeet volbracht Gods opdracht on­danks de tegenstand en de slechte behandeling van diegenen die hij ontmoette.[1]
      In dit vroegste commentaar worden twee gebeurtenissen uit de maand Rama­dan ver­bonden. Allereerst de neerdaling van de Koran in de maand Ramadan bij het begin van Mohammeds openbaring in of vlakbij Mekka rond het jaar 610. Traditioneel worden hieraan de data van de 21e, 23e, 25e, 27e of 29e Rama­dan ver­bon­den. De tweede gebeurtenis heeft betrekking op een ge­vecht, dat plaats vond vlakbij het plaatsje Badr. Deze slag bij Badr vond plaats in het 2e jaar na de Hidjra, in maart 624, een kleine vijftien jaar na het begin van de openbaring aan Mohammed. Tijdens de veldslag bij Badr (een kleine stad met een waterbron, ten zuidwesten van Medi­na, bij de krui­sing met de grote noord-zuid-kara­vaan­weg) werd een relatief groot leger van Mekka­nen, tussen de 700 en 950 man, ver­slagen door de 300 tot 350 man van Mohammed. Vol­gens de over­levering vond de slag bij Badr plaats op een van de latere oneven nachten van Ramadan: 17, 19 of 21. Er waren tussen de 45 en 70 slachtoffers aan de kant de Mekkanen en maar zeer weinig aan de zijde van Medina en Mohammed. ­Er was ook een rijke buit van de kara­vanen, die achterge­laten moesten worden door de vluch­tende Mekkanen. De verwij­zing naar Badr, keerpunt in de ge­schiedenis van `Moham­med als poli­ticus' is natuurlijk vooral ook be­doeld om een aspect te verheerlijken van de nacht die ieder jaar nog in de maand Ra­madan wordt ge­vierd als de nacht van kadr. In 8:41 wordt gesproken van `de dag der Onder­scheiding': die titel Onder­schei­ding (furqan) wordt in de context wel gezien als de `duidelijke over­winning van de islamitische troepen op de ongelovigen', maar Onder­schei­ding of Furqan wordt ook alge­meen als een titel voor de Koran geno­men. De Koran maakt namelijk het onderscheid tussen goed en kwaad, waarheid en leu­gen. Op deze manier weet deze vroege exegese een keerpunt uit de Mek­kaanse Moham­med te verbinden met een keerpunt van de Medina-Mohammed en aan beiden de Koran te verbinden.

Er is een overlevering, dat de engel Gab­riël iedere maand Ramadan met de profeet Mohammed een `herhalings­oe­fening' deed voor wat betreft de reeds in detail geopenbaarde delen van de Koran. In de Ramadan voor­afgaande aan Mo­hammeds dood repeteerde Gabriël de Koran twee­maal met de profeet, die daar­op wel kon vermoeden dat zijn zending voorbij zou zijn. Dit werd voor moslims de reden om in de maand Ramadan de Koran in zijn geheel te reciteren.
      Ieder jaar nog is de avond een heilige nacht, ook al is er verschil van mening in de mos­lim­wereld over de feitelijke datum. In de westelijke landen, vooral het Mid­den-Oosten, kiest men meestal ergens tussen 21e en 29e, terwijl in de ooste­lij­ke landen als Indonesië de 17e de voorkeur heeft.[2] Maar overal is er wel het volks­ge­loof dat een gebed gedu­rende deze nacht (en liefst natuurlijk de hele nacht door tot aan de dage­raad, dat gezegende moment van vrede volgens vers 5) evenveel waar­de heeft als heel veel andere gebeden, ja zelfs zoveel als duizend maanden, (dat is dus ruim 83 jaar lang) in gebed verzonken zijn.
      Als een goede reformist stelt Moh. `Abduh zijn vragen bij deze bereke­ning van verdiensten. Hij wijst vooral op de unieke gebeurtenis van het neerzenden van de Koran die eenmaal plaats vond. In één adem gaat hij ook in tegen het volksgeloof aan de nacht van de 15e Sja'ban. Vele mensen brengen die nacht (in de maand voorafgaande aan de maand Ramadan) in gebed door vanwege het geloof, dat in die nacht het lot voor het hele vol­gende jaar wordt vastgesteld, onder meer wie er dan zal sterven.[3] Eenzelfde afwijzing van bijgeloof verbonden aan deze bijzondere nacht van Ramadan vinden we bij de mo­derne Indonesiër Quraish Shihab.[4] In het volksge­loof wordt de heilige nacht van Ramadan ook wel gezien als de nacht waarin God alle beslissingen zou nemen voor het volgende jaar. Veel moderne exege­ten strijden ertegen. Maar het bijzondere geloof, zowel aan de 15e van Sja'ban als aan de 17e of 21e en dergelijke van Rama­dan blijft toch sterk in vele streken van de islamitische wereld.
      De sji'itisch georiënteerde Mahmoud Ayoub ziet in de soera twee thema's: de neerzending van de Koran én de `neerdaling van de engelen in deze nacht om de bevelen van hun Heer te volvoeren'. Daarom geeft hij ook als verta­ling Deter­mination en lijkt hij vooral in te spelen op het geloof dat in deze nacht het besluit (over de zaken van het komende jaar?) door God wordt genomen.

De meeste commentaren beschouwen de soera als geopenbaard als de 24e, dus toen de serie openbaringen in Mekka al enige tijd aan de gang was. Er zijn er ook die de verbinding met Badr zo belangrijk vinden, dat deze soera als een Medina-openba­ring wordt be­schouwd.[5]
      Het woord kadr wordt door Kramers vertaald als `maat,' door Leem­huis als beslissing, door Siregar (ICCN) als `waar­devol­le' in verbinding met de term `waar­devolle nacht.' Soedewo heeft als vertaling voor de titel van de soera: Maje­steit, maar in de ver­zen 1-3 vertaalt hij kadr met grootsche (nacht). Een noot bij vers 5 geeft ook het karakter van die nacht aan: `Vre­de! die duurt tot het aanbreken van den morgen.' Al in de vertaling van de titel vinden we dus een verscheidenheid aan interpretaties. De vertaling maat, zoals we die bij Kramers vinden, is gekozen omdat het werk­woord ook de betekenis heeft van `meten', bepalen: in de letterlij­ke zin van afpalen, maar ook van voorbestemmen. Takdir wordt dan ook voor Gods voorbe­stemming gebruikt.
      De maand Ramadan is er een van verzoening en vrede. Dat was al het geval in het pre-islamitische Arabië, als rond de Ka'ba een wapenstil­stand gold tussen de elkaar zo vaak beoorlogende stam­men. Dat is nog zo. De Surinaam­se Yvonne Towikromo deed in 1993 en 1994 in Nederland onder­zoek naar islamitische organisaties met een Javaans-Surinaamse achter­grond. Zij koos voor haar veldon­der­zoek de maand Ramadan. Dat bleek een probleem: `Alle geïnterviewden wilden tijdens de Ramadan niet pra­ten over de islam zoals de onder­zoekster dat voor ogen had. Over de islam mocht tijdens de Ramadan zeker wel gepraat worden, maar slechts in sacrale zin en niet met betrekking tot aardse beslomme­ringen zoals de wetenschap dat is, volgens de respondenten.'[6]
     
1. Wij hebben hem neergezonden: de geleerden hebben twee betekenissen voor­ge­steld: mogelijk wordt hier op de neerdaling van de gehele Koran gezinspeeld. Dan zou het gaan om de neerdaling vanuit de zevende hemel, vlak­bij de Godheid zelf, naar de laagste hemel en wel als voorbereiding voor het optreden van Mo­hammed als profeet. De passage kan ook duiden op een beperkter neerzenden, name­lijk van alleen de eerste openbaring (volgens de meeste commentaren was dit soera 96:1-5, hierboven).
      Bij dit alles moeten wij bedenken, dat de latere islamitische theologie lange tijd gestreden heeft over het karakter van de Koran: geschapen of niet. Uiteinde­lijk heeft de leer van de ongeschapen Koran gewonnen. De Koran komt dus niet voor onder de schepselen, maar is eeuwig bij of naast God. Sommigen zeggen dan ook dat de Koran vanaf het begin verbleef in de mysterieuze lauh al-mah­foez, `het welbe­waarde tablet' (zie hierboven blz. 67 bij 85:22, aldaar vertaald als `de be­schermde tafel'). Vanaf deze eeuwige bewaar­plaats zou de Koran in de geze­gende nacht-van-de-kadr naar Mo­hammed zijn gebracht en deze soera zou dus als hoofdin­houd hebben, dat aan het begin van Moham­meds zen­ding, tijdens die nacht, het proces begonnen is om de Koran aan de mensheid bekend te ma­ken.

4. De engelen en de Geest: de meeste commentaren vereenzelvigen de Geest met de engel Gabriël, de engel die de openbaring aan Mohammed bracht en dus de belangrijkste bemid­delaar tussen God en Mohammed. Als elders de term heilige Geest wordt gebruikt, wordt daar ook hetzelfde onder verstaan. De Geest komt vooral in de Medina-soera's voor. In de serie van korte, laatste soera's komt de Geest verder alleen ook nog voor in 78:38, hierboven al van commen­taar voor­zien.
      Minder uitleg vinden we over de `engelen'. `Abduh gaat van het stand­punt uit, dat wij niet meer moeten vragen dan de Koran ons geeft. Dat moet ons voldoen­de zijn. De Geest is één van de engelen. Zij zijn zichtbaar dank zij Gods bijzon­dere toestemming. Zij, en met name dus de engel Gabriël, moeten bemid­delen bij de openbaring van de Koran.
      Vers 97:4 heeft veel overeen­komst met 16:2 Hij doet de engelen neerdalen met de Geest krachtens zijn beschikking over wie Hij wil van zijn dienaren: Geeft waarschuwing dat er geen god is dan Ik, zo vreest mij dan. Het is maar een van die vele voorbeelden, waaruit de samenhang van de boodschap van de Koran blijkt.[7] Het Arabische amr (`bevel' of `beschikking') wordt dan wel gezien in de lijn van het Griekse logos (gebruikt in Joh. 1: In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God).[8]

Een christelijke context?: We zijn bij soera 90 de Nijmeegse hoogleraar Jan Peters al tegen­ge­komen als iemand die de moderne methoden van bijbelexegese ook vaardig kan toepassen op de islamitische schrift.[9] Voor soera 97 heeft hij een voorstel van inter­pretatie gedaan, dat nog heel wat ingrij­pender is dan zijn exegese van soera 90. Bij eerste lezing van soera 97 valt met­een op dat vers 4 aanzien­lijk langer is dan de overige vier verzen. Deze eigen­aar­digheid en de onzeker­heid over wat er precies bedoeld is met hem in vers 1, hebben Peters ertoe gebracht om een heel eigen verklaring voor te stellen.
      Allereerst dat lange vers 4 (23 letter­grepen, tegenover 12 of 11 voor de andere verzen). Blachère lost dit op door het hele vers als later ingescho­ven te verkla­ren. Peters suggereert als oplossing om een deel (...de engelen... met verlof van hun Heer) als toevoe­ging te beschouwen en dus weg te laten. Daar­naast geeft Peters een ande­re lezing van het laatste woord: hij leest mri'in (`man') in plaats van het gewo­ne amrin (`dictaat'). Deze andere lezing is ook in oude teksten als moge­lijkheid overge­leverd.[10] Blijft over: In haar daalde de Geest neer zonder enige man. In samen­hang met Koran 19:17-21, waar de Geest tot Maria wordt gezon­den om haar te verklaren dat zij als maagd een kind zal baren, wordt dan ook hier die betekenis aangenomen. In haar wordt dan niet verbonden met de nacht, maar met de maagd Maria. Wie of wat werd er dan gezonden in vers 1? Peters denkt hier ook aan de Geest.
      Een moeilijk woord blijft kadr, door Kramers vertaald als `maat' omdat het nu eenmaal afgeleid is van een werkwoord voor `de maat nemen'. Peters denkt hier aan de bijbelse notie van `de volheid der tijden', tot viermaal toe vermeld in de eerste twee hoofdstukken van het Lukas-evangelie (1:57; 2:6, 21 en 22).
      Peters wijst er ook op dat in vers 2 de uitdruk­king van verbazing wordt gebruikt: en wat doet u kennen? Deze uitdrukking komt 13 maal in de Koran voor, en gaat dan steeds over bijzondere kennis aan God voorbehouden, nu bij wijze van uitzondering (ook) aan Mohammed meegedeeld. Het feit dat Mo­ham­med alleen zulke feiten kent, moet een bewijs zijn voor zijn profeetschap. Daar­om komt die uitdrukking alleen voor in de Koran-passages uit de eerste Mekkaan­se tijd, toen dit pro­feetschap in kleine kring bevestigd moest worden. Peters volgt hier ten dele de omstreden en eigen­aardige theorieën van de Duitse geleerde G. Lü­ling, die in 1974 een boek publi­ceerde, waarin hij in de Koran een groot aantal oude christe­lijke hymnen meende terugte vin­den.[11] Deze soera zou oor­spronkelijk een lofzang op de annunciatie zijn geweest, op de boodschap van Gabriël aan Maria, met als inhoud de aankondiging van Jezus' geboorte. In een latere tijd zou deze gebruikt zijn om openbaring in het algemeen en de islamiti­sche openbaring in het bijzonder te beschrijven.
      Hoe men deze soera ook interpre­teert, er komen in ieder geval kern­woorden in voor die spreken over het beginsel van de openbaring: neerzen­den via engelen en Geest, waarbij een eeuwig Woord of bevel van God tot ons gekomen is. En dat in een nacht, die ook in de latere islamiti­sche beleving veel gelijkenis is gaan vertonen met de Kerstnacht voor de Christenen: de herdenking van die gebeurte­nis van zo lang geleden, waarin het Goddelijke tot en in de mens is gekomen; waarbij dat neerzen­den weer opnieuw gebeurt.


[1] Guillaume, The Life of Muhammed, 155.
[2]M. Quraish Shihab, Tafsir atas Surat-surat Pendek, 721.
[3]Zie ook bladzijde 15 en de aantekening over de Sidra-boom bij 53:13-18; ook Begrip, Moslims-Christenen (April 1992), 19-20.
[4]Shihab, op. cit., 725.
[5]Quraish Shihab, op. cit., 715.
[6]Yvonne Towikromo, De Islam van de Javaanse Surinamers, Den Haag: Amrit, 1997:11.
[7]Bij de vertaling van 16:2 koos Kramers voor beschikking, waar hij in 97:4 met bestie­ring vertaalt.
[8]Zie de noot van Paret bij 2:109; ook Thomas J. O'Shaughnessy SJ, The Development of the Meaning of Spirit in the Koran, Roma: Pont. Institutum Orientalium Studiorum, 1953 en IDEM, `God's Throne and the Biblical Symbolism of the Qur'an', Numen 20 (1973), 202-221 en J.M.S. Baljon, `The Amr of God in the Koran', Acta Orientalia, 23 (1958), 7-18.
[9]Voor het volgende: J. Peters, `In the Fullness of Time. An exegetical analysis of S_ra 97 of the Qur'_n', in: Alter Orient und Altes Testament 211 (1982), 389-409 (Fest­schrift J. van der Ploeg).
[10]Jeffery, Materials for the History of the Text of the Qur'an, 192, 208 en 275.
[11]G. Lüling, Über den Ur-Qur'_n. Ansätze zur Rekonstruktion vorislamischer christli­cher Strophenlieder im Qur'_n, Erlangen, 1974. Zie hiervoor ook bij soera 96.