donderdag 3 februari 2011

Johannes van Damascus en Theodoor Abu Qurra: oud, beroemd, maar wel belegen


Michiel Op de Coul en Marcel Poorthuis, Johannes Damascenus en Theodorus Abū Qurra. De eerste christelijke polemiek met de islam, Zoetermeer: Meinema, 2011, 197 blz. € 23.50

Christelijke theologie bestaat voor een behoorlijk groot deel uit afwijzing van ketters en andersdenkenden. In zijn grote theologische handboek heeft Johannes van Damascus (rond 730, dus 100 jaar na Mohammed’s dood) maar liefst honderd ketterijen beschreven en veroordeeld. De laatste en honderdste dus is de ‘ketterij der Ismaëlieten’ de term die hij voor de moslims gebruikt. Johannes was opgevoed aan het hof van de moslim sultan van Damascus, waar zijn vader minister van financiën was, in de tijd dat daar het Grieks nog domineerde. Hij schrijft als een goed geïnformeerd iemand over de islam, met vermelding van een aantal overeenkomsten, maar de verschillen worden toch wel stevig aangedikt en hij schuwt de sterke termen niet (‘voorloper van de antichrist’). Zoals de uitgevers zeggen: ‘De gesprekspartners zijn er niet op uit om elkaar optimaal te begrijpen en recht te doen’ (14). Van de geestverwant en theologisch opvolger Abū Qurra (schreef rond 800) een wat langere en een tiental kleinere stukjes tegen de islam in discussievorm (meestal niet meer dan twee bladzijden; Damascenus telt acht kleine bladzijden). De goddelijke status van Jezus en de leer van de Drieëne God worden hier op soms zeer subtiele en ingewikkelde wijze verdedigd. Af en toe loopt het debat dan ook in de richting van het ridicule. Een voorbeeld uit het 16e werkje: De ongelovige vraagt aan de christen: ‘Is het niet zo dat God volgens jullie in alles en allen is?’ De christen is het hier mee eens. Zegt de ongelovige ‘Dan was hij dus ook in de buik van zijn maagdelijke moeder. Wat voor bijzonders is er dan aan hem?’ Voor de liefhebber van de geschiedenis zijn het curieuze verhalen, mooi uitgegeven en helder vertaald, al vind ik het onvertaald laten van hypostase toch wel een misser. Alleen al uit die onvertaalbaarheid blijkt dat het een slecht begrip is om die moeilijke combinatie van God én mens in de ene figuur van Jezus te benoemen. De serie waarin het deeltje is uitgegeven heet Ad Fontes. Bronnen uit het vroege christendom. Ik ben eerlijk gezegd bang dat we weinig sprankelend fris water uit deze bron zullen halen. Alleen begrip voor de vroege scheiding tussen islam en christendom. De bewerkers schrijven dan ook met enige spijt in de inleiding: 'Wie de spitsvondige, sofistische theologische en filosofische rewdeneringen van Abu Qurra leest, kan zich voorstellen dat de eenvoud van de islamitische godsidee in die tijd een grote aantrekkingskracht heeft gehad.' (blz. 15)- Karel Steenbrink