zaterdag 5 februari 2011

Handelingen van Thomas


Omdat ik de laatst tijd nogal bezig ben met evangelies (vooral het Johannes-evangelie in de cyclus van de Janskerk), heb ik de nieuwe (en voor mij eerste) 'road movie' gelezen van Rob van der Linden, De handelingen van Thomas (Amsterdam: Querido, 2010, 478 blz in groot lettertype).
Het is een echte reisroman door het romeinse rijk, van Syrië via Spanje, Engeland over zee naar de kust van Nederland. Via de Rijn, Fectio, Wijk bij Duurstede, Duitsland, Donau terug naar Syrië. De kern van het gezelschap is op de heenreis Veleda uit Damascus die met haar geliefde Marcus een gedwongen huwelijk ontvlucht. Ze worden geholpen door de aap Adrianus die in Babylon een omgekeerde taalverwarring heeft meegemaakt (vandaar de afbeelding op de flap) en de talen van alle mensen en dieren kan verstaan. Veleda blijft boven aan de Rijn hangen als priesteres, adviseur. Ze ontmoet er wel de broer van Marcus, Munius Lupercus. Deze wordt de kern van de 'terugtocht' naar Damascus, waar Munius het levensverhaal hoort van Thomas (die in het begin al geestelijke steun gaf aan Veleda). Thomas is de Didymus, de tweelingsbroer van Yeshu/Jezus. Een andere naam voor Thomas is Yehuda. Thomas en Munius gaan an op reis naar India, maken onderweg een en ander mee in Egypte. Uiteindelijk sterft Thomas een marteldood in India. Hij wordt als een heilige vereerd: 'Ieder die de botten beroerde was op slag van zijn ziekte genezen.'

Bij blz. 41-2 schreef ik in de kantlijn: als Elaine Pagels! Pagels beweert namelijk dat de ontwikkelende christelijke kerk rond 150 er beter aan had gedaan het Johannes-evangelie niet in de canon op te nemen en in plaats daarvan het Thomas-evangelie te plaatsen. De synoptische evangeliën gaan over het groeiende konkrijk Gods, bij iedereen. Terwijl het Johannes-evangelie schrijft over licht, leven, geluk, evenwicht (al die steekwoorden van de moderne gnosis: zoals je ze bij het tijdschrift Happinez vindt), die alleen en exclusief via Jezus gekomen zijn.

Op 41-2 spreekt de moeder van Veleda, Poppaea, nog in Damascus:
De christenen zijn de volgelingen van Yeshu en die sprak over liefde en verzoening. Heel wat anders dan de eeuwige strijd die de oude goden voorschotelen. En ook heel anders dan de mensen die van Yeshu een afgod hebben gemaat! Thomas verkdigt de ware boodschap, kind. Hij spreekt over het goddelijke dat in onszelf woont en over het grootste geschenk dat de God van de Judeeërs aan de mensen heeft gegeven: hun eigen talt en hun eigen keuzen.
Dit is maar een enkel losse bespiegeling temidden van de adembenemende opeenvolging van gebeurtenissen die in een schier endeloze rij doorgaan. Je hoofd er goed bij houden is wel nodig.
Curieuze episode is die over het wijnwonder in Kana (als in het Johannesevangelie de thuisbasis van Jesus en dus ook Thomas). 338-353. Het is een arme bevolking en het rijkste is de vader van Jezus en Thomas en die familie het het grootste huis dat gebruikt wordt vor een bruiloft. Iedereen moet wijn mebrengen en die kruiken worden in een grote ton gegooid. Maar de arme sloebers denken dat één kruikje water niets doet en zo komt er uiteindelijk alleen water uit de grote ton. Die laten ze leeglopen, iedereen krijgt op zijn kop en bij de herhalin is er wel goede wijn. Raar verhaal aardig beschreven.


Ook verhaal van Thomas die timmerman-architect is komt een aantal keren kort voor. Uitvoeriger uiteindelijk wordt verteld hoe hij in Jemen (Sjeba, bij de koningin, die daar vroeger zo'n grote troon had) een paleis bouwt in de hemel door al ht geld voor de bouw aan de armen te geven. (Hoofdstuk 29, 434-451).
Al bijeen een luchthartig literair geschreven aaneenrijging van anecdotes met veel reminiscenties aan de geschiedenissen tussen 50-75 zonder ergens ook maar te zwaar of dogmatisch te worden. Maar net als al die andere handelingen en evangelies voor meerdere uitleggingen vatbaar.

donderdag 3 februari 2011

Johannes van Damascus en Theodoor Abu Qurra: oud, beroemd, maar wel belegen


Michiel Op de Coul en Marcel Poorthuis, Johannes Damascenus en Theodorus Abū Qurra. De eerste christelijke polemiek met de islam, Zoetermeer: Meinema, 2011, 197 blz. € 23.50

Christelijke theologie bestaat voor een behoorlijk groot deel uit afwijzing van ketters en andersdenkenden. In zijn grote theologische handboek heeft Johannes van Damascus (rond 730, dus 100 jaar na Mohammed’s dood) maar liefst honderd ketterijen beschreven en veroordeeld. De laatste en honderdste dus is de ‘ketterij der Ismaëlieten’ de term die hij voor de moslims gebruikt. Johannes was opgevoed aan het hof van de moslim sultan van Damascus, waar zijn vader minister van financiën was, in de tijd dat daar het Grieks nog domineerde. Hij schrijft als een goed geïnformeerd iemand over de islam, met vermelding van een aantal overeenkomsten, maar de verschillen worden toch wel stevig aangedikt en hij schuwt de sterke termen niet (‘voorloper van de antichrist’). Zoals de uitgevers zeggen: ‘De gesprekspartners zijn er niet op uit om elkaar optimaal te begrijpen en recht te doen’ (14). Van de geestverwant en theologisch opvolger Abū Qurra (schreef rond 800) een wat langere en een tiental kleinere stukjes tegen de islam in discussievorm (meestal niet meer dan twee bladzijden; Damascenus telt acht kleine bladzijden). De goddelijke status van Jezus en de leer van de Drieëne God worden hier op soms zeer subtiele en ingewikkelde wijze verdedigd. Af en toe loopt het debat dan ook in de richting van het ridicule. Een voorbeeld uit het 16e werkje: De ongelovige vraagt aan de christen: ‘Is het niet zo dat God volgens jullie in alles en allen is?’ De christen is het hier mee eens. Zegt de ongelovige ‘Dan was hij dus ook in de buik van zijn maagdelijke moeder. Wat voor bijzonders is er dan aan hem?’ Voor de liefhebber van de geschiedenis zijn het curieuze verhalen, mooi uitgegeven en helder vertaald, al vind ik het onvertaald laten van hypostase toch wel een misser. Alleen al uit die onvertaalbaarheid blijkt dat het een slecht begrip is om die moeilijke combinatie van God én mens in de ene figuur van Jezus te benoemen. De serie waarin het deeltje is uitgegeven heet Ad Fontes. Bronnen uit het vroege christendom. Ik ben eerlijk gezegd bang dat we weinig sprankelend fris water uit deze bron zullen halen. Alleen begrip voor de vroege scheiding tussen islam en christendom. De bewerkers schrijven dan ook met enige spijt in de inleiding: 'Wie de spitsvondige, sofistische theologische en filosofische rewdeneringen van Abu Qurra leest, kan zich voorstellen dat de eenvoud van de islamitische godsidee in die tijd een grote aantrekkingskracht heeft gehad.' (blz. 15)- Karel Steenbrink